Publicatiedatum: 5-8-2006 |
|
|
Nieuwe podia, andere poëzie
LINDA HUIJSMANS
Met het marktdenken raakt de poëzie in de verdrukking, vrezen velen. Overdreven, vindt hoogleraar Thomas Vaessens . Er zijn meer dichters dan ooit, maar critici moeten die wel op de goede plekken zoeken: op poetryslams en internet
In januari van dit jaar gooide hij de
knuppel in het hoenderhok van de poëziekritiek. Thomas Vaessens (1967), hoogleraar Moderne
Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, beweerde in een
groot artikel in NRC Handelsblad enigszins provocerend dat zijn studenten niet
meer de gewoonte hadden om een boek van A tot Z uit te lezen. Ze kenden hun
klassieken niet omdat ze die op de middelbare school niet meer voorgeschoteld
krijgen en poëzie vinden ze moeilijk. Die constatering was niet nieuw. Wel het
antwoord dat Vaessens daarop formuleerde: laten we dat nu
maar accepteren en proberen de studenten op hun eigen niveau te benaderen.
En toen stond de hele
poëziewereld op zijn kop. Had u die heftige reacties voorzien?
'Nee, maar toen het
eenmaal begon wist ik dat het voorlopig niet meer op zou houden. Dat kwam door
de toon van die eerste reacties, waarin een soort ordinair generatieconflict
werd gesuggereerd. Op het moment dat mensen zeggen: wat denkt die nieuwe jongen
wel dat hij ons kan vertellen, is de toon verziekt. Dat vond ik vervelend.
Bovendien begrepen ze het punt niet dat ik probeerde te maken. Ik zei niet dat
alles naar de verdoemenis gaat, ik kwam me afvragen hoe we de boel nog konden
redden.'
'Zonder kritiek wordt
niemand groot' was de kop van uw stuk. U verwijt daarin de gevestigde orde dat
ze geen aandacht heeft voor nieuwe verschijningsvormen van poëzie.
'De poëziekritiek in
dag- en weekbladen maakt van oudsher de dienst uit. Daar wordt bepaald welke
dichters serieus genomen worden, wie de prijzen verdienen en wie niet. Maar
daar worden uitsluitend dichtbundels besproken die bij gerenommeerde uitgevers
verschijnen. Inmiddels presenteren veel jonge dichters zich op andere plaatsen.
Zij zijn ook gebaat bij aandacht voor hun werk en serieuze kritiek en ik vind
dat de critici daar serieus naar moeten kijken.'
In uw eigen colleges
neemt u liever de leefwereld en de belangstelling van de jongeren zelf als
uitgangspunt.
'Ja. Niet omdat ik die
niet zou willen veranderen, maar omdat daar de kansen liggen. Ik vind dat
studenten ook de canon moeten leren kennen, maar dat gaat niet vanzelf. De
canon is een historisch gegroeid cultuurideaal. Het is de kunst de
belevingswereld van de jongeren van nu met dat ideaal te verbinden. Dat kost
moeite. Meer moeite dan gewoon maar roepen dat "de canon" van belang
blijft. Wie denkt zo de oorlog te kunnen winnen, vindt mij niet aan zijn zijde.
Er moet juist meer gebeuren, niet minder. Studenten moeten nog steeds romans
kunnen lezen en gedichten analyseren, maar inmiddels zijn er andere literaire
strategieën en technieken ontstaan en daar heb ik aandacht voor.'
Wat is het opvallendste
verschil tussen de studenten in uw collegebanken en uzelf?
'Ze lezen vooral veel
meer verschillende dingen dan ik. Mijn studenten zijn nog steeds geïnteresseerd
in de "grote boeken" en ze willen van mij horen wat echt belangrijk
is. Maar daarnaast zijn ze op een heel gulzige manier nieuwsgierig naar wat er
nog meer is. Ik gaf bijvoorbeeld college over de jaren vijftig en vertelde over
Reve, Hermans en Haasse. Het college daarna kwam iemand naar me toe met een totaal
vergeten boek dat hij via internet op het spoor is gekomen. Die onconventionele
manier van denken vind ik leuk. Jongeren laten zich niet meer uitsluitend
leiden door de canon, of door dingen die de docent belangrijk vindt.'
'Daar komt bij dat voor
hun generatie vanzelfsprekend is dat de geschiedenis een gemanipuleerd verhaal
is. Ze weten dat elk verhaal over het verleden door bepaalde mensen met
bepaalde belangen geschreven is en dat er meerdere versies van hetzelfde
verhaal bestaan. Daarmee creëren ze de ruimte voor zichzelf om datzelfde
verhaal eens vanuit een ander gezichtspunt te bekijken.'
U pleit ervoor dat de
critici in de dag- en weekbladen meer aandacht moeten hebben voor nieuwe vormen
van literatuur; cd-roms, weblogs, experimenten met vorm en techniek. Internet
speelt een centrale rol.
'Typerend voor die
nieuwe media is dat ze interactief zijn en dat biedt mogelijkheden. De
schrijver biedt een verhaal aan, maar jij als lezer kunt ingrijpen,
bijvoorbeeld door te zeggen: dat personage bevalt me niet, dat moet eruit. Op
die manier gaat het een beetje op een game lijken. Dat vind ik fascinerende
experimenten, want wat is dan nog een schrijver en wat is een lezer? Die rollen
komen heel dicht bij elkaar te liggen.'
U bent zelf een aantal
jaren poëzierecensent bij Het Financieele Dagblad geweest en toen u wegging zei
de redacteur cynisch tegen u: nu hebben we tenminste meer ruimte voor
advertenties.
'Hij heeft gevochten
voor meer ruimte voor boeken en dat gevecht heeft hij verloren. Voor poëzie is
maar een kleine markt en kranten functioneren steeds meer als
publieksvoorlichters: als het publiek te klein is, dan is er geen ruimte voor.
Die ontwikkeling, die je overigens niet alleen bij het FD ziet, betekent een
cruciale omslag in hoe er tegen poëzie maar ook tegen kunstvormen als opera en
ballet wordt aangekeken. Kranten hebben lange tijd een vanzelfsprekende
aandacht besteed aan zaken die voor het grote publiek in principe oninteressant
zijn. Er zat een soort Bildungs-ideaal achter, het idee van cultuurspreiding.
Nu is die houding veel cynischer: op een miljoen lezers zijn er duizend
geïnteresseerd in poëzie, dat is te weinig, dus schrappen we het.'
U zegt een paar keer
expliciet dat de poëzie in een crisissituatie verkeert. Is dat niet wat overdreven?
'Poëzie werd altijd al
veel minder gelezen dan proza, maar tot voor een paar jaar was er relatief veel
aandacht voor. Een jaar of tien geleden ging tussen een derde en de helft van
alle recensies over poëzie. Dat wordt nu snel minder en dat geeft velen die
zich met poëzie bezighouden een gevoel van crisis. Die bevoorrechte positie van
de poëzie verdwijnt.'
Is dat gevoel van crisis
dan wel op zijn plaats?
'Als je in economische
termen denkt, mag je niet rekenen op meer. Maar poëzie kan niet op eigen kracht
bestaan. Op school leren we rekenen omdat kinderen dat uit zichzelf niet gaan
doen Tegen de tijd dat ze 25 zijn merken ze hoe handig het is dat ze dat
geleerd hebben. Poëzie kom je na je opleiding niet meer vanzelf tegen, dus daar
moet de school voor zorgen.'
U heeft de discussie
over het literatuuronderwijs aangezwengeld, maar u geeft zelf in uw boek toe
dat u het antwoord ook niet heeft. Doet u toch eens een poging om er een te
formuleren?
'Om te beginnen moet er
meer ruimte komen voor literatuur binnen het middelbaar onderwijs. Misschien is
het een utopie, maar we moeten ernaar blijven streven. En daarnaast moeten we
het gebied dat we literatuur en literaire teksten noemen, radicaal verbreden.
Literatuur is onderdeel van de cultuur. Dat benauwde idee dat literatuur
uitsluitend fictie is, daar moeten we van af. Zo functioneert literatuur niet
meer.'
Dat is een nogal
sociologische benadering van poëzie en literatuur. De tekst zelf verdient toch
ook expliciete aandacht?
'Natuurlijk, dat is een
belangrijk aspect van literatuur, maar er zijn nog zo veel meer aspecten. Als
je die esthetische kaart maar blijft trekken, dan verlies je het gewoon. Daar
is literatuur te belangrijk voor. Dan wordt het een burgerlijk tijdverdrijf
voor een paar mensen van goede komaf met redelijk wat financiële middelen, en
dat moet echt anders. Wil je dat literatuur belangrijk blijft in de wereld, dan
moet je haar ook belangrijk maken.'
Wat vindt u van het
niveau van wat er tot nu toe op poetryslams en internet gepresenteerd wordt?
'Het eerlijke antwoord
is dat ik nog maar zelden gedacht heb: goh, wat is dit goed. Dat heeft deels te
maken met het feit dat er totaal andere maatstaven gelden en andere bedoelingen
achter zitten die ik nog niet doorgrond. Maar het is duidelijk dat daar iets
broeit en dat trekt talenten aan. Die vallen op omdat er ook zo veel rotzooi te
vinden is. Maar ga maar eens op zaterdag een rondje langs de voetbalvelden
lopen, dan zie je hoe beroerd daar gespeeld wordt. Alleen heel af en toe stuit
je op een enkeling die het tot het eerste van Ajax zou kunnen schoppen.
Zo gaat het ook met de dichters op internet. Het gros is niet verheffend en
toch zit er wel degelijk talent tussen. Je moet alleen iets beter zoeken dan
wanneer je de boekhandel in loopt, want daar heeft al een selectie
plaatsgevonden. Maar op internet gebeuren dingen die nog nooit zijn vertoond.'
Zijn er dichters die in
uw ogen zowel vernieuwend als kwalitatief goed zijn?
'Tonnus Oosterhof, Mark
Boog en Maria van Daalen zijn zeer de moeite waard. Maar op het gebied van de
essays over poëzie ook een weblogger als Jeroen Mettes. Zij proberen dingen uit
die op papier niet kunnen: ze integreren beelden in poëzie, maken teksten die
niet lineair zijn. Op een scherm kan veel: je kunt woorden laten verdwijnen en
weer terugkomen, ze kunnen van links naar rechts bewegen. Het simpele, lineaire
lezen is daar heel ver weg.'
Zijn dat niet in de eerste
plaats technische foefjes? In hoeverre hebben die ook daadwerkelijk invloed op
de inhoud en dus de kwaliteit van de tekst?
'Vaak zijn het
technische leukigheidjes, natuurlijk, maar het beïnvloedt wel degelijk de
tekst. Als een schrijver weet dat er in zijn verhaal een moment komt waarop
zijn lezer kan ingrijpen, bijvoorbeeld door een link aan te klikken, schrijft
hij anders. Het idee van de autonome, in zichzelf besloten tekst is weg. Een
tekst is een web en dat is precies het omgekeerde van het klassieke beeld dat
we hebben bij het lezen van een goed boek. Daarin sluit je je op en vergeet de
wereld om je heen. De moderne lezer richt zich vanaf de tekst heel erg naar
buiten toe.'
U noemt het voorbeeld
van de dichter Erik Jan Harmens, die de omgekeerde weg heeft afgelegd. Hij brak
door in het slamcircuit maar toen zijn bundel eenmaal bij een 'serieuze'
uitgever was verschenen, keerde hij die wereld de rug toe. Toont hij daarmee uw
ongelijk aan?
'Over vijftien jaar
zullen we hem niet als een typische vertegenwoordiger van de nieuwe generatie
zien. Iemand als Jeroen Mettes lijkt mij wel in staat om te zeggen: "Nee
hoor, ik laat me niet inpalmen door de gevestigde orde. Ik blijf op mijn eigen
weblog want daar ligt mijn toekomst." En ik denk dat hij gelijk heeft.'
En toch geldt het
publiceren van een dichtbundel bij een gerenommeerde uitgeverij nog steeds als
het hoogste wat je als dichter kunt bereiken, ook onder de jongere generatie.
'En dat blijft ook zo.
Net als in het Concertgebouw nog steeds Sjostakovitsj gespeeld wordt. Dat is
prachtige muziek, maar er zijn andere dingen die op hetzelfde niveau staan en
die dezelfde aandacht en toewijding verdienen. Dat zie je in de literatuur ook
en het enige waar ik voor pleit is dat ook die serieuze en welwillende aandacht
krijgen.'