Vooroordelen en clichés...
...worden ernstig onderschat. Ze geven een platte weergave
van de werkelijkheid, scheren hele bevolkingsgroepen over één kam en voorkomen
dat we beter kijken en onafhankelijk onze eigen mening vormen.
Allemaal waar, maar onderschat nooit de kracht van een goed
cliché. Want cliché word je niet zomaar. Je moet je jarenlang consequent
bewijzen, en elke aanval op je geloofwaardigheid overtuigend afslaan. Een
stevig cliché heeft zijn status moeizaam bevochten en laat zich niet zo makkelijk ontkrachten. Een cliché is meestal gewoon waar.
Als gast-Duitser probeer ik zo politiek-correct mogelijk te denken en te handelen, al zal
ik wel nooit de Duitse standaard halen. (Is dat ook een cliché? Of eigen
waarneming?). Ik probeer me zo min mogelijk door vooringenomen ideeën over de
Duitsers, waarvan ik er als Nederlander natuurlijk genoeg met de paplepel
ingegoten heb gekregen, te laten beïnvloeden. En zo kan het dus gebeuren dat ik
met open ogen in het grootste cliché loop dat er bij mijn weten over Duitsers
bestaat.
Het is zaterdagavond. Bij de Volskbühne
Ost staat een rij mensen die je doen afvragen welke
populaire musical hier vanavond wordt opgevoerd. Vergeet het. Deze mensen komen
voor een Lesung. In de Roter
Salon vindt straks een boekpresentatie plaats. Twee mensen zetten zich op
het podium, lezen om de beurt een stukje tekst voor en dan is het afgelopen. In
Amsterdam krijg je weinig mensen zo gek om daar anderhalf uur voor in de rij te
gaan staan. Er staat niet eens een beroemd auteur op
het programma! De toeschouwers komen puur voor de tekst: geen muziek, geen
performances, wel bier. Dat wel.
Vijf minuten voor aanvang ben ook ik eindelijk binnen. Tot
mijn verbazing zie ik nog vele lege stoelen in de zaal. Verheugd kies ik er een
uit en loop er naar toe. Er ligt een jas op. “Is deze stoel misschien vrij?”
vraag ik, enigszins overbodig aan de jongen die ernaast zit. “Nein, der ist leider belegt”,
zegt hij en glimlacht er allercharmantst bij. Jammer,
kan gebeuren, wil ik zeggen, maar de Duitse woorden in mijn hoofd staken
vandaag en dus lach ik alleen maar charmant terug.
Als ik om me heen kijk zie ik dat op alle stoelen die net
nog leeg leken, jassen, tassen, shawls of handschoenen
liggen. Binnenkomen, jas neerleggen, en weer weggaan.
Een kuil graven op het strand en er een vlaggetje bij
zetten. De beste stoelen bij het zwembad uitzoeken, je
handdoek erop leggen en dan uren lang ergens anders Bratwurst
gaan eten. Bezet. Het is zo Duits.
“Stel”, zeg ik even later tegen
mezelf, terwijl ik met een glas wijn in de hand in hoekje bij de bar naar de
voordrachten luister, “dat er in Amsterdam ooit zoveel mensen in de rij zouden
staan voor een literaire avond, toch fijn om even met die gedachte te kunnen
spelen, en er zijn meer mensen dan stoelen, hoe zou het er aan toegaan?
‘Opgestaan is plaats vergaan’ schiet me te binnen, ‘Wie het eerst komt het
eerst maalt’ ‘De brutalen
hebben de halve wereld’.
Ik realiseer me hoeveel mensen daarnet, toen ik nog in de
rij stond, langs me heen terug naar buiten liepen. “Mooi zo”, dacht ik toen,
nog. “Des te groter de kans dat ik alsnog naar binnen kan.” Dat is zo
Nederlands.
We dringen voor zodra we de kans krijgen. Het kan makkelijk gebeuren dat een jas ‘per ongeluk’ van de stoel
afglijdt, zeker als de eigenaar Duits is, en iemand anders er gaat zitten, “O
zat jij hier? Tsja, nu zit ik hier” zal die dan
zeggen als je verhaal komt halen, en er liefjes maar wat denigrerend bij
glimlachen alsof hij wil zeggen: je bent te laat, sukkel. Volgende keer wat
vroeger opstaan.
Beschaamd neem ik me voor de rest van de avond mijn mond te
houden. Zo kan niemand horen dat ik eigenlijk Nederlander ben.